Suriname staat volop in de belangstelling. Maar liefst vier tentoonstellingen zijn op dit moment te bezichtigen met aandacht voor (gedeelde) geschiedenis, voorwerpen en verhalen van slavernijverleden. Ook kleding (koto’s) en sieraden zijn te zien. Deze tentoonstellingen aflopen om er alleen naar de Surinaamse sieraden te kijken is, geef ik toe, een onzinnige onderneming.
Toch deed ik het. Met als vraag: bestaat er zoiets als een Surinaams sieraad?
Suriname is een mix van verschillende bevolkingsgroepen met elk hun eigen oorsprong. Er zijn in de verschillende tentoonstellingen oude sieraden uit de musea van Wereldculturen te zien, zoals die van Inheemse of Hindostaanse oorsprong en van de Marrons. Die laatste hangen samen met gebruiken uit Afrika, aangepast en beïnvloed door de omstandigheden in Suriname. In de vroegere kolonie golden strenge regels. Zo was het voor tot slaafgemaakten verboden om Europese, ‘goude ofte andere cieraden’, te dragen. Pas na de afschaffing van de slavernij veranderde dat.
Minder oude sieraden, vaak kralensnoeren, worden getoond bij de koto’s uit het museum in Paramaribo en in videoportretten van draagsters. Ze zijn onderdeel van een levende traditie die de Afro-Surinaamse identiteit uitdraagt. Als iets duidelijk wordt uit de tentoonstellingen dan is het dit: Suriname is een cultureel mozaïek, maar toch is er wel een gemene deler in de sieraden te ontdekken.
In De Grote Suriname-tentoonstelling in De Nieuwe Kerk in Amsterdam, stap je als bezoeker meteen in een ruimte met prachtige hoofdtooien, halskettingen, schaamschortjes en enkelbanden. Dit zijn meteen de spectaculairste objecten die ik tijdens mijn Surinaamse sieradentoer tegenkom. Ze zijn gemaakt van plantenvezeltouw, veren en versierd met pompons van wol. Maar ook van zaden en pitten met de mooiste namen. De rode met een vlekje zwart zijn paternosterboontjes en heten kokriki. Ze zijn giftig en lastig te doorboren. De grijze Jobstranen die op geglazuurd aardewerk lijken, heten kanifro. Die hebben van nature een gaatje. Kinderen schuiven ze zo van halm af om ze te rijgen.
Mara mara-zaadjes zag ik zo gauw niet in de vitrines. Ze werden gebruikt voor geweven sieraden voordat Europeanen glazen rocaille kraaltjes introduceerden. Kralen in allerlei uitvoeringen uit Venetië en Tsjechië dienden eeuwenlang in grote hoeveelheden als koloniaal ruilmiddel in Afrika en Azië en later in Noord- en Zuid-Amerika. Vandaar de vroegere benaming ‘Indianenkraaltjes’. Zowel met mara mara als met glaskraaltjes wordt de kralenweeftechniek nog volop gebruikt als cultuuruiting van de Inheemse bevolking.
In De Grote Suriname-tentoonstelling liggen verderop een paar prachtige exemplaren van muntsieraden. Van Hindostanen die uit India kwamen om na de afschaffing van de slavernij op de plantages te werken. Ondanks de uniforme kleding tijdens het werk, bleef men ook eigen kleding en muntsieraden dragen. Op de plantages waren minder vrouwen dan mannen en met sieraden konden deze vrouwen uitdragen dat ze gerespecteerd moesten worden, een man hadden of een bron van inkomsten. Hun lage economische positie als nieuwkomers wisten de Hindostanen gestaag te verbeteren. De maatschappelijke zelfverzekerdheid was ook te zien aan de sieraden.
In een armband, een mannenarmband in dit geval, zijn zes munten verwerkt, met als beeldenaar Willem III. Ze zijn geslagen in 1859 en 1863. Als je rekent dat de eerste Hindostaanse immigranten in 1871 naar Suriname kwamen, dateert het sieraad misschien van vlak na de overtocht. De verwerkte munten waren een appeltje voor de dorst. Liefde voor het verre Koningshuis is meer iets wat later te zien was bij de Afro-Surinaamse gemeenschap. Speciale hoofddoeken-stof werd gedrukt bij gelegenheden zoals de kroning van Wilhelmina en het huwelijk van Juliana en Bernhard. En zo komen we bij de koto.
Zowel bij de Kotomisi-tentoonstelling in Het Klederdrachtmuseum als in De Nieuwe Kerk zijn koto’s te zien. De bruikleengever van beide, het Koto-museum in Paramaribo, zet zich al jaren in om het erfgoed van de traditionele Afro-Surinaamse dracht te bewaren. Koto gaat gaat over waardigheid en trots. Dat blijkt ook uit de video-portretten in het klederdrachtmuseum, waarmee de verhalen van draagsters zijn vast gelegd. Onlosmakelijk deel is de kunstig gebonden ‘angisa’, een gesteven hoofddoek waarmee de kotomisi altijd een boodschap uitdraagt. Dat de kleuren van de blouse, rok en angisa overeenstemmen, mag, maar hoeft niet. Bij de koto worden sieraden gedragen, zoals kleurige kralenkettingen. Glazen rode kralen met een witte binnenkant heten ‘ingi boka’, indianenkraal. De ‘ala kondre’ (van alle landstreken) is een recent ontwerp van een ketting met verschillende stukjes ketting, elementjes die iets betekenen, zoals een mattenklopperknoop, een pietpiet ofwel klompje zilver of goud, een muntje en ingi kralen.
De sieraden in de musea die open en bloot op de pop hingen, waren niet zo waardevol als dat wat de kotomisi zelf zou dragen bij haar goeie goed. Er is bijvoorbeeld een traditie van gouden kralen met ook weer de prachtigste namen, zoals de kraal die lijkt op een geribbelde meloen, de ‘Spanspeki’. Gekleurde kralen in bepaalde combinaties of kralen met lengtestrepen, bevatten vaak een ‘odo’, een boodschap of wijze spreuk. Draag je lange lichtblauwe kralen in combinatie met ronde blauwe kralen dan zeg je ‘Dyarusu no bun’, Jaloezie is niet goed. Het viel me op dat er in de langere snoeren vaak een knoopje was gelegd bij de hals. Daar zit vast een odo achter, dacht ik. Maar nee, het maakt gewoon dat het snoer mooi centraal hangt!
Een snoer met alleen rode kralen bij een koto is vaak ‘brudukrara’ oftewel bloedkoraal. Dat bloedkoraal bleek in Amsterdam een van de vele overeenkomsten te zijn tussen de koto en de Nederlandse streekdracht, naast het gebruik van geprinte katoen, sits en gesteven hoofddoeken. Ook zag ik veel recente sieraden met kaurischelpen, zowel als een enkele rij aan een zwart koord of in ruimtelijke vormen van geknoopte schelpjes. Kauri’s werden door hun vorm vaak als vruchtbaarheidssymbool gezien of de schelp kreeg andere magische krachten toegedicht.
Maar deze kauri’s, hier en nu gedragen door nazaten van mensen die in slavernij leefden, verwijzen ook naar de Afrikaanse voorgeschiedenis. De schelpjes, voornamelijk uit de Indische Oceaan, waren al eeuwenlang een belangrijk betaalmiddel. Onder andere in Afrika. De VOC speelde daar op in en verhandelde ladingen kaurischelpen via Amsterdam, waarmee landen met kolonies slaven en goederen betaalden. De culturele herinnering zit al in de Surinaamse naam voor de schelp, namelijk ‘geld van de Papa (in West-Afrika)’: papa moni.
Onderdeel van de tentoonstelling Helende Kracht in Leiden zijn filmpjes van Winti-priesteres Marian Markelo. Winti is een geloofstraditie die uit West-Afrika is meegetransporteerd naar Suriname en invloeden heeft opgenomen van Inheemse en ook enkele Christelijke gebruiken. Ze draagt een opvallende blauw-witte kralenketting. Geen toeval, leek het. Wat ik als buitenstaander op kan maken is dat ook sieraden deel kunnen zijn van de genezende rituelen. De Winti-begeleider raadt je bijvoorbeeld aan bepaalde sieraden te laten maken afhankelijk van de winti’s of geesten die bij jou zijn. De Aisa grondwinti houdt van weer andere kleding en sieraden dan bijvoorbeeld de Kromantie, winti van de lucht. Het sieradenadvies kan dus heel specifiek zijn over materialen, kralen in bepaalde kleuren en zelfs het gewicht. Het is gebruikelijk een sieraad te wassen alvorens het de eerste keer te dragen. Het sieraad werkt voor jouw situatie, en voor niemand anders.
De beschermende werking van kleuren is een belangrijke factor. Surinaamse baby’s krijgen vaak een zwarte facetgeslepen kraal van glas of ‘granatyi’ opgespeld. De kraal, ‘ogi ai krara’ werkt tegen het boze oog. De kleur blauw geeft bescherming in het algemeen. Ook wordt blauw als kleur van de rouw gebruikt, wit komt ook vaak voor. Blauw komt hier niet van indigo maar van ‘blauwsel’. Het wordt nauwelijks meer gebruikt om de was wit te krijgen maar in Suriname is het onderdeel van de cultuur gebleven. Ga je naar een bijeenkomst waar je verwacht dat niet iedereen je goed gezind is, dan kun je een veegje op je borst smeren, onder je kleren.
Dat deed mij denken aan de bruiden die something old, something new, something borrowed, something blue dragen. Something blue, zoals een blauwe jarratel, moet ook hier het kwade bezweren. Het wordt niet altijd zichtbaar gedragen, juist niet. Ook in de verhalen in museum Volkenkunde bleek dat. Buideltjes met een ‘obia’ van organische materialen, kruidenmengsels, papa moni-schelpjes en andere voorwerpen doen hun helende werk vaak beter als je ze onder je kleren draagt.
En verhaal apart is de kleur wit afkomstig van de witte klei, pemba doti. Marrons smeren het op hun huid en ook sieraden worden er mee ingewreven. Dat heeft een esthetische reden maar zeker ook een spirituele: pemba doti maakt contact met de vooroudergeesten bij magische rituelen. Dorenia Babel, geestelijk bedienaar van de Wintigemeenschap in Suriname, legt daarbij in de audiotour in De Grote Suriname-tentoonstelling uit dat al het leven begint uit de aarde, doti, en dat de witte klei staat voor standvastigheid.
Bestaat er zo iets als een Surinaams sieraad? Het antwoord is ja. Een tour langs de sieraden die te zien zijn in de tentoonstellingen met Surinaams thema maakte me bedacht op betekenissen, op odo’s en obia’s. Misschien is er een mededeling voor mij als beschouwer in te lezen. Of is de betekenis voor de drager bedoeld en ondersteunt het sieraad de geestelijke of lichamelijke gezondheid. Een sieraad in Suriname, of het opvalt of niet, wordt niet zomaar gedragen.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie