heupsieraad

Vijf lange touwtjes die in het midden bijeengebonden zijn en vandaar naar beneden hangen. Aan de touwtjes zijn zwarte schijfjes (uit zaden gesneden) geregen, met aan alle uiteinden langwerpige, holle voor- werpen. Het touwtje is daar doorheen gehaald, en daaraan zijn nog verschillende witte jobstranen (Coix lácrima) geregen die er vaak onder uit steken. De bruine langwerpige, holle voorwerpen zijn de bovenste stukken van fleskalebassen. Dit sieraad is een heupversiering die door de vrouwen gemaakt en gedragen wordt tijdens bepaalde ceremoniën. Deze heupversiering wordt vastgemaakt aan de gordel nr. 4016-266. In de mythologie komt de kalebas terug bij de geest Timakanâ, die bedekt is met kalebassen, een eufemisme voor de rugschilden van Timakanâ wordt gevreesd als een man op schildpadden gaat jagen of als hij teveel wild heeft gedood. Als dat laatste het geval is, eet Timakanâ de zielen van de jagers op.