Toveren met borduurnaald: borduurwerk van Rébé voor Christian Dior

 
24 november 2019
Borduurwerkdesigner en historica

De samenwerking tussen het borduuratelier van René Bégué, zijn vrouw Andrée en ontwerper Christian Dior bracht tussen 1947 en 1957 uitzonderlijk mooie ontwerpen voort. In een periode, zo vlak na de Tweede Wereldoorlog, waarin nog aan allerlei materiaal gebrek was ontwierpen zij samen schitterende stukken die de haute couture blijvend zouden beïnvloeden. Het avondensemble Pondichéry is daar een mooi voorbeeld van.

Luchtige volumes en de sfeer van verre reizen

Na het indrukwekkende succes van zijn eerste collectie in het najaar van 1947 moest Christian Dior niet alleen zichzelf overtreffen, hij moest ook innoveren en zowel zijn klanten als de veeleisende internationale pers verleiden. De collectie bestond uit twee lijnen: Zig-Zag en Envol. Die laatste wordt gekenmerkt door een ‘ongelijk verdeelde wijdte [die] opwaait tijdens het stappen en mooi naar achteren neervalt’. Bij deze lijn met luchtige volumes horen ook tinten met tot de verbeelding sprekende namen als colibri, flamand of ibi. De hoeden zijn versierd met veren van exotische vogels zoals de ara, de maraboe of de glansfazant.

Christian Dior, capejas Pondichéry, lente-zomer 1948, haute couture, Collectie Modemuseum Hasselt, 2015.0122 © Modemuseum Hasselt / Kristof Vrancken

Avondensemble Pondichéry van Dior

Het avondensemble Pondichéry is een van de fraaiste voorbeelden van deze stijl. Het bestaat uit een kokerjurk in zwarte wol en een capejas in ecru van Ducharne. De naam van dit model verwijst naar de voormalige factorij van de Compagnie des Indes en verrijkt nog meer de sfeer van verre reizen en exotisme. Christian Dior had altijd een grote passie voor het geraffineerde Oosten, en in 1947 legde hij de grondslag voor een langdurige liefdesrelatie tussen India en zijn modehuis. Voor dit uitzonderlijke stuk vertrouwde hij de rijkelijke en verfijnde versiering toe aan zijn favoriete borduurwerkers: Rébé.

Borduuratelier Rébé

Achter die naam ging een kunstenaarsduo schuil. René en Andrée Bégué toverden met borduurnaald en motief. René Bégué richtte zijn borduuratelier op in 1911 en tussen 1947 en 1957 borduurde hij, samen met zijn vrouw, meer dan 250 modellen voor Christian Dior. De drie ontwerpers deelden een bijna obsessieve passie voor de natuur, die tijdens hun jarenlange samenwerking hun grootste inspiratiebron was. Vertrekkend vanuit die natuur ontwierpen ze uitzonderlijke stukken die de geschiedenis van de haute couture zouden bepalen.

Niet alleen bloemen maar ook dierenmotieven, vooral vogels en insecten, keren in de creaties van Rébé herhaaldelijk terug. Pondichéry is daarvan een uitstekend voorbeeld. Het borduurwerk van deze ruime, met smaragdgroene taf gevoerde cape is rechtstreeks geïnspireerd op de indienne, een majestueuze bedrukte katoenen stof uit de achttiende eeuw. De motieven ervan doen onwillekeurig denken aan bepaalde prints op papier die vandaag in het Musée de l’Impression sur Etoffes in Mulhouse worden bewaard.

Christian Dior, capejas Pondichéry, lente-zomer 1948, haute couture, details Collectie Modemuseum Hasselt, 2015.0122 © Modemuseum Hasselt / Kristof Vrancken

Bijzonder borduurwerk

Gestileerde vlinder-, vogel- en sprinkhaanmotieven bevolken deze exotische natuur, die zowel oosterse als westerse invloeden heeft ondergaan. De elegante en geraffineerde stijl van Rébé is duidelijk leesbaar in dit ontwerp. De motieven zijn symmetrisch aangebracht, aan weerszijden van het midden vooraan en achteraan op de cape, alsook op de mouwomslag. Het patroonwerk is zorgvuldig bestudeerd. De zuivere en eenvoudige lijnen maakten het werk voor het borduuratelier een stuk makkelijker. Het voorpand, het achterpand en de mouwen waren uit één geheel gemaakt en dus uit één rechthoekig stuk linnen gesneden. Zo kon het op een borduurraam worden bevestigd, waarbij het werk in één keer kon worden uitgevoerd. Dat reduceerde niet alleen de tijd die nodig was voor het borduurwerk, het vergemakkelijkte ook de assemblage van de jas.

Kostbare haute couture

Pondichéry is versierd met gevarieerde fournituren die er een kostbaar en hoogst begerenswaardig stuk van maken. [4] In de lente van 1948 kwam er geleidelijk een einde aan de materiaalschaarste als gevolg van de oorlog. Er werden nieuwe stoffen geweven en er werden opnieuw materialen en accessoires voor luxekleding geproduceerd en toegepast. Gouden en zilveren boordsels in allerlei soorten en dikten werden vermengd met ronde parels en glasgeblazen buisjes, stras en smaragdgroene ronde glasparels. Zilveren pailletten, iriserende witte schelpjes en in parelmoer gesneden blaadjes vervolledigden dit rijke materialengamma.

Vertrekkend van eenzelfde ontwerp konden de borduursters van Rébé twee totaal verschillende borduurwerken produceren. De gekozen stof (materiaal, kleur, gewicht) en de fournituren (in glas, plastic, metaal) waren daarbij de variabelen die alles konden veranderen. In het Musée des Arts décoratifs in Parijs worden twee stofstalen van Rébé bewaard. De opsmuk van het eerste is uitgevoerd op zwarte stof en met gekleurde materialen, die van het tweede is geborduurd op ecru stof. Allebei hebben ze voor Christian Dior als beginpunt gediend voor de creatie van dit schitterende avondensemble.

Dit artikel een bewerking van een hoofdstuk uit het boek SMUK dat bij de gelijknamige tentoonstelling SMUK in Modemuseum Hasselt is uitgebracht. Maart 2020 zal Nadia Albertini een boek uitbrengen over het borduurhuis Rébé : Nadia Albertini, Les broderies de Rébé, Montreuil: Gourcuff-Gradenigi, 2020.

Lees ook 

PDF-pictogram nadia_albertini.pdf

 

 

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie